1 minuten
Bijgewerkt: 8 jan 2020
Carl Gustav Jung noemt Het Tibetaanse Dodenboek een boek van een ongeëvenaarde superioriteit wat de psychologie en de kritische filosofie betreft. Het boek gaat over het leven dat de doodservaring omvat—niet als gebeuren op een bepaald tijdstip, maar als een voortdurend bereid-zijn, dat werkelijk leven mogelijk maakt.
Nadat de leer eeuwenlang oraal werd overgeleverd zou deze tekst zijn opgeschreven door Padma Sambhava, de yoga-leraar die het boeddhisme in de achtste eeuw naar Tibet bracht. In het Tibetaanse dodenboek wordt de dood op archetypische wijze beschreven, tot aan het moment waarop—volgens de oosterse filosofie—de nieuwe geboorte plaatsvindt. In onszelf ligt de bron van leven en dat wat wij in wezen zijn: een ononderbroken opeenvolging van bewustzijnstoestanden, waarin geboorte (als het aannemen van een lichaam) en dood (als het opgeven van een lichaam) onderdeel vanuit maken. Hieruit komt naar voren dat de betekenis van doodgaan onlosmakelijk met de zin van het leven verbonden is. Dit inzichtelijk maken is het doel van het Tibetaanse Dodenboek.